Het dorpje Ganges, waar wij nu tijdelijk wonen, bevindt zich aan de zuidrand van de Cevennen. De Cevennen is een streek en bergketen in het Centraal Massief in het zuiden van Frankrijk. In 2011 werden de Cevennen opgenomen door UNESCO op de werelderfgoedlijst als ‘mediterraan agropastoraal cultuurlandschap’. Jeetje wat betekent dat nou weer? Volgens Bart: een mediterraan landschap waar herders schaapskudden hebben. Vandaar dat er in deze streek zoveel geitenkaasjes worden gemaakt, denk ik!
De streek heeft echter nog een ander soort erfgoed: Zijde heeft lange tijd een belangrijke rol gespeeld en heeft veel sporen achter gelaten in de steden en dorpen hier. Ik neem jullie even mee naar de zijdekweek in deze streek. In 1852 produceerden wel 60 Franse departementen zijdecocons, en daarvan kwam meer dan de helft uit de Cevennen. Daarvoor waren meerdere redenen:
- de Cevennen hebben goede klimatologische omstandigheden voor de moerbeiboom;
- de regio, die zeer arm en zonder intensieve landbouw was, kreeg hierdoor de mogelijkheid om alle handen (ook van de vrouwen, wat een grote emancipatie in de streek teweegbracht) ter beschikking te stellen gedurende de periode van 30 tot 35 dagen die nodig zijn voor het kweken van de zijderups;
- de werkzaamheden konden binnen het gezin worden uitgevoerd en er waren geen grote investeringen nodig. Daardoor was het voor velen een bron van inkomsten. Bijna iedere boerenfamilie had in haar woning een kamer ingericht speciaal voor de ‘opvoeding van de zijderups’. Over het algemeen was die kamer in het bovenste deel van het huis, onder de zolder waar de warme lucht (lichter dan de koude lucht) die op een natuurlijke manier opsteeg.
Wat kwam er allemaal kijken bij het maken van zijde?
Allereerst: le mûrier, de moerbeiboom. Witte moerbeibladeren is het enige voedsel dat geschikt is voor zijderupsen. De moerbeiboom, ook l’arbre d’or genoemd (de gouden boom), heeft de Cevennen verovert rond 1709 toen een enorme vorst kastanje- en olijfbomen vernietigde. In 1853 zorgden de Cevennen voor de helft van de Franse productie van cocons.
Ten tweede: la Magnanerie (de zijderupskwekerij): Voor het kweken van de rupsen en het belang voor de hele bevolking, worden gebouwen gewijzigd en verder ontwikkeld: de huizen krijgen verschillende verdiepingen en bruikbare zolders. Deze nieuwe gebouwen waar de zijderupsen worden grootgebracht, worden een magnanerie genoemd.
Ze zijn te herkennen aan de schoorstenen op de hoeken van de daken die een constante temperatuur in de ruimtes bevorderen en zo het voortbestaan van deze kwetsbare en kostbare rupsen verzekeren. Maar, zoals eerder geschreven, werd ook in bijna ieder boerenhuis een kamer gebruikt voor het kweken van zijderupsen.
Leuk weetjes: een zijderups slaagt erin om de 35 dagen van zijn korte leven ongeveer 45 kg witte moerbeibladeren te eten en verteren! De cocon bevat draad van enkele honderden meters lang (van 800 tot 1500 meter)!
Als derde: la Filature. Om de cocons om te zetten in zijdedraden, werd een typisch en functioneel gebouw bedacht: la Filature, de spinnerij. Deze gebouwen, waar het afwikkelen van de cocons en spinnen van het draad plaatsvindt, bevinden zich vooral nabij rivieren om de bassins/wastafels te bevoorraden en machines aan te drijven. Het is een vooral lang en smal gebouw, die vaak twee tot drie verdiepingen heeft. Bovendien hebben ze veel grote en hoge ramen, die de werkplaatsen verlichten. Vooral deze gebouwen zijn erg opvallend in deze streek.
Tot slot: le déclin, de aftakeling. In 1845 verschenen de eerste ziekten van de zijderups. Daarna was het de beurt aan de moerbeibomen om aangetast te worden door virussen. Dat werd zelfs een epidemie, waardoor in 1865 Louis Pasteur door het ministerie van landbouw werd aangewezen om een studie te doen om het virus in te dammen. Vanaf 1870 werden maatregelen genomen waardoor de ziekte werd ingeperkt. Hij bedacht ook een methode om ziektevrije eieren te selecteren. De grote productie van rond 1850 wordt echter nooit meer bereikt en decimeerde.
Niet alleen de ziektes van de zijderups en de moerbeiboom zorgde voor de kentering van de zijde-industrie. Ook is de opkomst van moderne vezels (bijvoorbeeld nylon), de verandering van kledinggewoonten én de opkomst van goedkope Aziatische landen de nekslag voor de zijde-industrie. In 1965 sloot de laatste spinnerij in de Cevennen.
Veel gebouwen die de herinnering aan een ooit bloeiende industrie benadrukken, zijn niet altijd meer herkenbaar. Andere daarentegen zijn verbouwd tot woningen of herontwikkeld voor openbaar gebruik. Tegenwoordig bestaat nog een kleine textielindustrie dankzij ondernemers die hebben kunnen innoveren en zich hebben aangepast aan trends en hun klanten. Deze bedrijven in de Cevennen, die goed zijn voor bijna 500 banen, verwerken nog steeds zijde op een traditionele of eigentijdse manier en maken vooral breigoederen (la bonneterie).
Het huis waar wij nu tijdelijk wonen, was van een directeur van een Filature (die naast het huis staat, dat is nu hotel Les Norias (= waterrad)
In St Hippo is het Musée de la Soie. We zijn er nog niet geweest, want het heeft een wintersluiting en gaat volgens mij komende week open. Daar gaan we zeker een bezoekje aan brengen! Voor de thuisblijvers: op Youtube staat een filmpje van het museum: https://www.youtube.com/watch?v=KpQ-q_1K3TQ
PS: iets heel anders: we kunnen nu beamen dat het ook kan regenen in Frankrijk. De hele dag zeikt het al van de regen. Daardoor voelt het nog meer thuis 😉